
Jurisprudentie
AQ6976
Datum uitspraak2004-07-16
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers63062/ KG ZA 04-167
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers63062/ KG ZA 04-167
Statusgepubliceerd
Indicatie
Recht van overpad. Rechter volgt niet de stelling van eiser dat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is verkregen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-gedingnummer: 63062/ KG ZA 04-167
Vonnis van : 16 juli 2004
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser A] en
[eiser B]
wonende te Warnsveld,
eisers bij dagvaarding van 29 juni 2004,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. A.H. Blok te Utrecht,
tegen:
[gedaagde A],
wonende te Twello,
[gedaagde B],
wonende te Amsterdam en
[gedaagde C],
wonende te Amsterdam,
gedaagden,
procureur: mr. G.F.M.G. Heutink.
Partijen worden hierna mede [eiser A en B] en [gedaagden A, B en C. ] genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiser A en B] heeft onder overlegging van producties de [gedaagden A, B en C. ] gedagvaard tegen de openbare zitting van 2 juli 2004.
Ter zitting hebben [gedaagden A, B en C. ] onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser A en B] in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota’s mondeling toegelicht, waarna zij vonnis hebben gevraagd.
2. VASTSTAANDE FEITEN
De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.1 [eiser A en B] heeft op 1 juni 1990 de eigendom verkregen van een perceel bos met bouwval te Joppe, plaatselijk bekend [Weg A -E 14] te Joppe, kadastraal bekend gemeente Gorssel, [numm[weg A - 14]). De bouwval is in het najaar van 1990 op last van de gemeente gesloopt en verwijderd.
2.2 Het perceel [weg A -14] is aan de ene kant ingesloten tussen percelen die uitwegen op (een zijweg van) de [weg B] en aan de andere kant tussen percelen met een uitweg naar de [weg A -].
2.3 [eiser A en B] bouwt momenteel een vakantiewoning op het perceel [adres nummer]. De bouw is eind december 2003 begonnen.
2.4 Tussen het perceel [weg A - 14] en de [weg A -] bevinden zich de percelen [weg A -] 16/18/20 en 22, met de daarop gebouwde recreatiewoningen. [gedaagde A] is eigenaar van perceel [weg A -]16 en [gedaagde B [gedaagde B en C]l (hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagde B en C]) zijn eigenaar van perceel [weg A -] 18.
2.5 Aan de voorzijde van de percelen [weg A -] 16/18/20 en 22 is een zandpad aangelegd. De eigenaren van voormelde percelen hebben onderling afspraken gemaakt over het gemeenschappelijk gebruik van dit pad. Zij weigeren [eiser A en B] toestemming te verlenen om hun pad als uitweg te gebruiken.
2.6 Uit brieven van het kadaster van 14 augustus 2003 en 25 augustus 2003 blijkt dat er geen sprake is van ten laste van de, direct aan het perceel van [eiser A en B] grenzende, percelen [weg A -] 16 en [weg B] 19 gevestigde erfdienstbaarheden.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 [eiser A en B] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. Primair:
gedaagden zal veroordelen tot medewerking aan het bij notariële akte vestigen van een recht van erfdienstbaarheid van overpad ten behoeve van het perceel [weg A - 14] te Joppe, gemeente Gorssel om te komen van en te gaan naar de [weg A -] als omschreven in de conceptakte van notaris Gersen d.d. 14 mei 2004, zulks op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met een maximum van € 50.000,00.
Subsidiair:
gedaagden zal verbieden de thans bestaande uitweg van het perceel [weg A-14] naar de [weg A -] op enigerlei wijze af te sluiten, te beschadigen of te vernietigen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met een maximum van € 50.000,00.
2. Gedaagden zal gebieden de door hen aangebrachte rioleringspijp binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met een maximum van € 10.000,00.
3. Gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding onder bepaling dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is en gedaagden over de kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zijn binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2 Aan deze vordering heeft [eiser A en B] tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd.
Doordat [eiser A en B] en zijn rechtsvoorgangers reeds meer dan 10 jaar te goeder trouw gebruik hebben gemaakt van de weg, langs onder meer de percelen [weg A-} 16 en 18, naar de [weg A-] is door verjaring een recht van erfdienstbaarheid ontstaan. De vordering van [gedaagde A] om een einde te maken aan het gebruik van de uitweg door [eiser A en B] en zijn rechtsvoorganger is bovendien inmiddels verjaard. Zulks is zowel het geval naar huidig recht (20 jaar) als naar oud recht (30 jaar) in combinatie met het overgangsrecht. [eiser A en B] zijn geen stuitingshandelingen van [gedaagde A] en/of [gedaagden B en C] ekend.
Voorts is sprake van een buurweg naar oud recht. Een dergelijke weg kan niet dan met gemene toestemming worden vernietigd. Een dergelijke toestemming is noch door [eiser A en B] noch door zijn rechtsvoorganger verleend.
Indien er geen sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid of buurweg, is sprake van een noodweg nu het perceel [weg A - 14] bij het ontbreken van deze uitweg geen behoorlijke toegang zou hebben tot de openbare weg. [eiser A en B] mag geen gebruik maken van een achter zijn perceel gelegen (uit)weg naar de [weg B]. Bovendien is de uitweg naar de [weg B] door de bewoners van perceel [weg A - 14] nimmer als (uit)weg gebruikt en deze uitweg heeft ook een grotere afstand tot de openbare weg dan de (uit)weg via de [weg A -]. [eiser A en B] is van mening dat van enige vergoeding geen sprake hoeft te zijn, althans dat deze de kosten van aanleg en onderhoud van her uitsluitend ten behoeve van [eiser A en B] strekkende deel van de uitweg en het gelijkelijk meedelen in de kosten van onderhoud van het overige deel niet te boven kan gaan.
[gedaagde A] en De Wolff zijn voorts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ertoe gehouden [eiser A en B], alsmede eventuele bezoekers en rechtsopvolgers van diens perceel, ongehinderde toegang te verlenen. Indien een dergelijk recht [eiser A en B] niet toe zou komen maken de buren misbruik van hun eigendomsrecht door de (uit)weg af te sluiten. De belangen van [eiser A en B] worden daardoor op onevenredige wijze geschaad zonder dat duidelijk is welk zwaarwegend belang zijdens gedaagden daarmee zou zijn gediend.
Afsluiting leidt tot onbereikbaarheid van het perceel van [eiser A en B] hetgeen zijn perceel de waarde in het economisch verkeer ontneemt althans verregaand verminderd, zodat een veroordeling tot betaling van een daarmee corresponderende dwangsom op zijn plaats is.
3.3 [gedaagde A] en De Wolff hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop indien nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 [eiser A en B]s stelling dat hij door verjaring een erfdienstbaarheid van weg heeft verkregen wordt vooralsnog niet gevolgd. Van verkrijgende verjaring door - kort gezegd – tien jaar bezit te goeder trouw (artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) is niet gebleken. Nu bovendien geen sprake is van een notariële akte van vestiging mocht [eiser A en B] zich redelijkerwijs niet als bezitter van een erfdienstbaarheid van weg beschouwen. Onvoldoende aannemelijk is bovendien dat de termijn voor bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW in verband met 3:306 BW) zou zijn verstreken. Hoofdregel is dat deze termijn niet tijdens het vóór 1 januari 1992 geldende recht kan zijn aangevangen. De omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat een uitzondering op deze regel moet worden aangenomen (HR 27 september 1996, NJ 1997, 496). Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in het onderhavige geval, voor zover al gesteld, niet aannemelijk geworden.
4.2 Evenmin is op voorhand aannemelijk geworden dat sprake is van een buurweg. Naast het objectieve element dat bestaat in het gemeenschappelijk gebruik door de buren als uitweg dient de bestemming tot buurweg ook te blijken uit uitdrukkelijke of stilzwijgende verklaringen van de eigenaren en/of hun rechtsvoorgangers. Met name dit laatste is door [gedaagde A] en De Wollf gemotiveerd betwist, waarbij er met juistheid op is gewezen dat eenvoudig gedogen geen bestemming is en geen buurweg schept. Voor de vaststelling of er sprake is van een buurweg is derhalve uitgebreide bewijsvoering nodig, waarvoor geen plaats is in de kort geding-procedure.
4.3 Bij aanwijzing van een noodweg dienen de belangen van de verschillende betrokken erven te worden gewogen (5:57 BW). [gedaagde A] en [gedaagde B en C] stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat een uitweg via de [weg B] veeleer voor de hand ligt. Nu [eiser A en B] heeft verzuimd om de eigenaren van de percelen die uitwegen naar de [weg B] en het perceel [weg A -] 22 in rechte te betrekken, is niet voldoende aannemelijk geworden dat de weg langs de percelen [weg A -] 16, 18, 20 en 22 als noodweg zal dienen te worden aangewezen.
4.4 Nu vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser A en B] voor de ontsluiting van zijn perceel aangewezen is op de [weg A -], bestaan er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [gedaagde A] en [gedaagde B en C] misbruik maken van hun eigendomsrecht door [eiser A en B] de toegang tot hun percelen te ontzeggen.
4.5 De vorderingen van [eiser A en B] tot inschrijving van een erfdienstbaarheid van weg en het verbieden van afsluiting van de percelen van [gedaagde A] en De Wolff, zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.6 Nu - naar ter zitting is gesteld en niet door [eiser A en B] is betwist - de door [gedaagde A] over het perceel van [eiser A en B] gelegde riolering reeds is verwijderd bestaat evenmin aanleiding voor toewijzing de vordering van [eiser A en B] op dat punt.
4.7 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser A en B] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, recht doende in kort geding:
1. wijst de vorderingen af;
2. veroordeelt [eiser A en B] in de kosten van het geding die, voor zover gevallen aan de zijde van [gedaagde A] en [gedaagde B en C] tot op deze uitspraak worden begroot op € 241,00 wegens verschotten en € 703,00 wegens salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2004 in tegenwoordigheid van mr. M. de Kroon.